En toen was er licht.
Licht vanbinnen door een lichtje vanbuiten. Lichtjes. Lichter. Minder zwaar en donker.
Droge vlokken dwarrelen naast me, op me, rond me, in me... ik ren niet weg, ik denk niet weg, ik droom weg in mezelf weg van de tijd. Angst voor de toekomst moet ik opgeven, pijn van het verleden raakt zijn vat kwijt.
Zou het. Zou het deze keer voorgoed zijn. Voorgoed verlost van de complexerende reflexen die zichzelf verstarren en steeds weer tot hetzelfde leiden, namelijk niets. Dat durf ik niet geloven. P. zei, dat ik ook dàt idee moet loslaten. Euforie. Gevolgd door weerslag. Het hoeft zo niet te gaan. Het kan een traag kabbelend maar omhoog lopend stroompje worden, dat leven van me, ipv een kolkend kluwen van haat en zelfmedelijden. Langzaam omhoog langzaam maar zeker. Af en toe stilstand, even nadenken, maar niet te lang. Vooral leven.
Loslaten. Vrij zijn. Wél zinnige begrippen. Geen onconrete doelen. Geen spiritueel onbegrijpelijk gedoe maar harde waarheden. Kernen. Belletjes. Stormrammen. Broek uit. En terug liefde voelen voor de mensen rond mij.
Ik heb zin om iedereen vast te pakken die ik ooit gekend heb en hen te besmetten met mijn hernieuwde levensvreugde.
Waar haal ik de kracht? Uit mezelf. Door te durven. Door te moeten. Door niet anders meer te kunnen.
Al te lang, ben ik een zwart gat waar niets aan ontsnapt. Tijd om het licht zelf te worden dat eindeloos snel de kosmos in vliegt en zich niet bekommert om kleine minuscule dingen. Of wel. Maar terug verder vliegen. Niet blijven hangen. Beginnen leven.
BLIJVEN LEVEN